Gelovig Rouwen Leven Liefhebben
‘Ik zat vroeger ook in een rolstoel,’ vertelde ik het meisje naast me in de auto. Ik had me opgegeven als begeleider op het laatste schooluitje van groep acht en reed met mijn eigen kind, twee andere kinderen en een moeder naar het strand.
Het strand op met een rolstoel. Ik herinner me hoe mijn Lief vroeger ooit met me naar het strand wilde. Je kon stoelen huren met grote banden en daarmee door het zand ploegen. Wie ooit in een oude binnenstad een kinderwagen heeft geduwd: houd dat gevoel even vast en stel je voor dat je tien keer dat gewicht voortbeweegt over die keien. Het strand is vele malen lastiger. Ik zag het niet zitten toen.
Maar dit meisje deed het. Haar moeder had zo’n voertuig met grote banden geregeld en dit meisje kon aan een paar activiteiten van haar klas meedoen. De rest van de tijd zat ze te lezen. Wat een helden. Ik vond het vaak gemakkelijker om thuis te blijven zitten, een eigen bubbel te creëren en daarin mijn weg te vinden, dan mee te doen met de rest en keer op keer geconfronteerd te worden met dat ik anders bent.
Daar hadden we het vervolgens over, wat voor debiele dingen mensen tegen je zeggen als je in een rolstoel zit, of juist níet zeggen, omdat ze je compleet negeren en alleen maar praten tegen degene die duwt. We lachten, een beetje wrang. Echt leuk is het niet, maar je maakt wel heel wat gekke voorvallen mee. Ik vertelde dat ik er ooit een blog over schreef toen ik las over de campagne ‘Iedereen Bijzonder’.
Plotseling zei het andere klasgenootje van mijn kind: ‘Wilt u dan ook een keer over racisme schrijven?’ Blij verrast keek ik even naar de achterbank, nam even tijd om de juiste woorden te vinden en vertelde toen dat ik dat heel graag wilde doen. ‘Maar’, zei ik, ‘Ik weet zelf niet hoe dat is. Ik heb in een rolstoel gezeten en ben slechthorend dus ik maak wel mee dat mensen mij anders behandelen. Daar kan ik dus vanuit eigen ervaring over schrijven. Maar ik ben niet zwart. Ik kan me wel voorstellen hoe het is om op je uiterlijk beoordeeld te worden doordat ik een bril had en raar liep, maar niet doordat andere mensen mijn huidskleur anders vonden.’ Hij knikte, maar vond dat ik het toch moest doen en ik vond het eigenlijk een eer dat hij dat vond, dus beloofde ik dat ik het zou proberen.
Inmiddels neemt er al weer een nieuwe lading groepachters afscheid van de basisschool en ben ik dus een jaar verder. In de tussentijd heb ik vaak gedacht aan wat hij me vroeg en opnieuw veel nagedacht, gelezen en nagevraagd over racisme. Ik kan me er slechts deels in verplaatsen. Ik ben in mijn leven uitgemaakt voor Brillenjood, Dove Kwartel, Mankepoot en alle mildere en ergere variaties daarop. Maar als ik op een gewone stoel zat, mijn lenzen in had en vooral zelf veel praatte, viel niemand wat op.
Maar je huidskleur kun je nooit verbergen, als je dat al zou willen. Iedereen ziet altijd waar je vanuit je verre voorouders ongeveer vandaan komt, terwijl het nog minder zegt wie je van binnen bent, dan een handicap die iemand heeft en die je karakter soms wel beïnvloedt – pijn kan behoorlijk invloed hebben op je humeur bijvoorbeeld en mijn slechthorendheid maakt dat ik vaak op mijn hoede of achterdochtig ben.
Je huidskleur is geen beperking, het is een uiterlijk kenmerk, net als je haarkleur en je ogen. Toch worden mensen om dit kenmerk nog veel meer achtergesteld, belachelijk gemaakt, on-serieus genomen, dan om een beperking. Ik haat racisme en het feit dat mensen elkaar beoordelen op grond van een eerste indruk. Ik zeg niet dat ik me nooit schuldig maak aan be- en veroordeling, ook niet op grond van uiterlijk. Maar ik hoop en bid dat ik het op tijd opmerk en er niets mee doe en altijd moeite zal blijven doen om iemand te leren kennen.
Dus, stoer oud-klasgenootje van mijn kind, dit verhaal is voor jou. Ik hoop dat je je vrolijke en spontane zelf blijft en nooit vergeet dat je, ondanks wat mensen tegen je durven te roepen of over je denken of hoe ze naar je kijken, kostbaar en geliefd bent in de ogen van God. In mijn ogen trouwens ook.